Herkenning
25 cm. Lijkt niet erg op een steltloper; lange vleugels geven zowel in vlucht als op de grond de indruk van een kleine, kortsnavelige langpotige stern. Bovendelen olijfbruin, keel warm-beige met scherp afgescheiden dunne zwarte lijn, borst licht beige, geleidelijk in wit overgaand op onderborst. Stuit en onderdelen wit. Lange handpennen en diep gevorkte staart zwart. In vlucht contrasteren egaal donkere mantel, vleugels en staart duidelijk met witte stuit en flanken. Kastanjebruine ondervleugeldekveren en witte rand aan armpennen onderscheiden deze soort van steppevorkstaartplevier. Buiten broedseizoen verenkleed min of meer gelijk, maar minder egaal uiterlijk vanwege beige veerranden: fraaie keeltekening vervaagd en kop, keel en borst vlekkerig. Juveniel heeft sterk geschubd uiterlijk. Poten donkerbruin, snavel zwart met helderrode mondhoeken. Vlucht sierlijk en snel, lijkt op stern. Waad zelden, zelfs niet in ondiep water. Zie steppevorkstaartplevier voor onderscheid.
Verspreiding
Broedvogel in kleine gebieden in het Middellandse Zeegebied, delen van Zuidwest- en Centraal-Azië en kleine delen van zuidelijk Afrika. Wintergast in Afrika van Senegal en Liberia via Eritrea tot aan Mozambique. In deze range ook een paar gebieden waar de soort standvogel is. In Nederland een dwaalgast.
Levenswijze
Voedsel
Foerageert in groepen in de vlucht, vooral 's ochtends en 's avonds, op insecten.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 3, soms 2, zelden 4. Rondachtig, zelden ovaal. Crèmeachtig, vaak zwakgroen of geelbruin getint. Fors getekend met vlekken, stippels, spikkels en krabbels of dunne fijne streepjes in zwart, en zo nu en dan donkerbruin, en verschillende nuances van grijs. Tekens meestal overvloedig, met fijnere tamelijk gelijkmatig verspreid, doch de zwaardere vlekken zijn onregelmatig. Formaat 32,3 x 24,1 mm.
