Op werkdagen voor 15.00 besteld, morgen in huis
De toendrarietgans is de meest voorkomende rietgans in Nederland. Je herkent ze aan hun donkere kop, met deels donkere snavel. In Nederland is het een typische wintergast, die vooral in Groningen en Drenthe in grote aantallen voorkomt.
66-84 cm. Bruiner en donkerder dan andere 'grauwe ganzen', maar met duidelijke lichte veerranden. Kop en nek lijken op afstand zwart, contrasterend met bleke, vuilbruine middenborst. Flanken en buik bruin, met onduidelijke bandering; anaalstreek en onderstaartdekveren wit. Voorvleugel even donker als rest van bovenvleugel. Snavel zwaar en lang, met variabele hoeveelheid oranje-geel en zwart. Iets kleiner dan grauwe gans met zwarte snavel met smalle verticale oranje band. Poten oranje-geel. Juveniel doffer, met gevlekte onderdelen en bovendelen met vage tekening; zonder witte flankstrepen. Kan vanwege klein formaat en kleine snavel verward worden met kleine rietgans, maar groter, oranje poten en overgang van donkere nek en lichte borst geleidelijker.
Broedt in Noord-Rusland, overwintert in West- en Centraal-Europa en delen van Oost-Azië. In Nederland wintergast en doortrekker in groot aantal.
In open gebeieden zoals akkers, weilanden, grasland. Slaapt op vennen en meren.
Voedsel
Graast 's winters op akkers en weidegebieden en eet grassen en granen. 's Zomers bladeren, bloemen en zaden van verschillende toendraplanten.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 4-6, zelden 3-7. Buikig tot ovaal. Glad met een ruwe korrelige structuur. Crèmeachtig-wit. Formaat 83,8 x 55,3 mm.
Roep in vlucht een luid, fagotachtig gegak: 'ung-ank' of 'bow-wow'.
De toendrarietgans is zogezegd een echte wintergast waarvan de aantallen overwinteraars in ons land nog steeds in aantallen toeneemt. In een goede Scandinavische winter kan dit aantal oplopen tot wel 350.000 vogels. Dus als het ten noorden van ons flink wintert, komen de ganzen massaal naar ons land. Overigens nemen wereldwijd de aantallen toendrarietganzen af. In de winter zijn ze in de agrarische gebieden van heel Nederland te vinden waarbij de grootste aantallen vogels in Noord-Nederland verblijven. Vanaf oktober komen de eerste ganzen van de Noord-Russische toendra’s naar West-Europa om te overwinteren en ze vertrekken ook weer vroeg. Vanaf februari trekken ze alweer naar de broedgebieden in Noord-Rusland. We hebben ze hier dan ongeveer 5 maanden te gast gehad.
De toendrarietgans is goed te herkennen aan de kop. De chocoladebruine kop(1) loopt geleidelijk over naar een lichte hals en borst, de snavel(2) is kort en stomp en heeft een helder oranje-gele band(3) vlakbij de punt. De donkere dekveren (donkerder dan bij grauwe ganzen en kolganzen) hebben scherpe witte randen(5) en de staartveren(6) zijn ook donker met een smalle witte omranding.
Een juveniele toendrarietgans heeft op de borst en in de hals nog smalle juveniele veren en ook de nog kleine kop is nog niet helemaal donkerbruin gekleurd. De snavel is al wel voorzien van de geel-oranje band bij de top. Op de rug zijn ook nog veren met een afgeronde top te zien wat typisch is voor jonge exemplaren, bij volwassen individuen zijn die veren namelijk recht afgekapt.
In de periode dat de toendrarietganzen in ons land zijn, kun je ze vrijwel altijd in grote groepen op akkers zien waar ze de oogstresten opeten. Maïs- en tarweakkers maar ook aardappelvelden weten ze al snel te vinden en als die leeggegeten zijn, schakelen ze over op de raaigrasakkers die de hele verdere winter lang voor voldoende voedsel zorgen. De toendrarietganzen blijven meestal bij elkaar en overnachten ook samen op grote waterplassen. In de vroege ochtend, meestal nog in de ochtendschemer, verlaten ze de slaapplaatsen en zoeken ze de akkers weer op om te foerageren.
De zeldzame taigarietgans en kleine rietgans lijken allebei op de vrij algemene toendrarietgans.
De taigarietgans verschilt maar weinig van de toendrarietgans en een onderscheidend kenmerk is de snavel, die van de taigarietgans iets langer is en ook de gele vlek een groter deel van de snavel beslaat. Verder kun je wel stellen dat er veel variatie tussen individuen is en er is ook een kleine overlap waardoor het alleen maar lastiger wordt om de een of de andere soort met zekerheid te determineren. Voor een juiste determinatie moet je dus de optelsom van alle kenmerken kunnen maken.
De kleine rietgans is kleiner en heeft een meer gedrongen postuur dan de andere rietganzen. De nek is ook een stuk korter en de band op de snavel is meer roze dan oranje zoals bij de toendrarietgans. De bovendelen zijn lichtgrijs en er lijkt een blauwgrijze waas op te zitten. De poten zijn ook roze gekleurd terwijl de poten van de toendrarietgans meer oranje gekleurd zijn. In tegenstelling tot de overwinterende toendrarietgans, trekt de kleine rietgans, na een korte stop in Friesland, alleen maar door ons land en zien we ze alleen in november als ze op weg zijn naar de overwintergebieden in België. Na een kort verblijf daar trekken ze in februari alweer weg naar de broedgebieden op Spitsbergen.
©Vogelskijken is onderdeel van PiXFACTORY