Vogeltrek is een fascinerend natuurfenomeen. Twee keer per jaar is er een wereldwijde migratiegolf van miljarden vogels.
De vogeltrek is geen uniform verschijnsel. Elke soort of soortgroep doet het op z’n eigen manier:
- De steltlopertrek begint eind juli al, terwijl veel eenden en ganzen pas in november aankomen op hun winterbestemming.
- Kraanvogels trekken in (grote) groepen, soorten als wielewaal of boomvalk trekken solitair.
- Zwanen trekken als familie, terwijl bij veel andere soorten de oudervogels eerder vertrekken.
- Zangvogels zoals vliegenvanger trekken voornamelijk in de nacht, terwijl roofvogels uitsluitend overdag vliegen.
Hoe meer je weet over de vogeltrek, hoe beter je weet waar je naar moet kijken als je buiten bent en wanneer je welke soorten kunt verwachten. In dit artikel lees je over het onderscheid in vier hoofdgroepen op basis van hun trekgedrag in relatie tot de plek waar wij ons bevinden: NW-Europa.

Standvogels, zomervogels, wintergasten en doortrekkers
Niet elke vogel is een trekvogel, sommige vogels blijven jaarrond bij ons, andere zijn alleen in de zomer of winter aanwezig óf zijn slechts op kortstondig aanwezig tijdens hun doortrek. Globaal onderscheiden we standvogels, zomervogels, wintergasten en doortrekkers.
Standvogels
Vogels trekken dus niet per definitie. Tientallen soorten blijven het hele jaar bij ons, wat niet persé betekent dat het altijd dezelfde individuen zijn die we zien. Buizerds en roodborstjes zien we het hele jaar, terwijl de soort wel degelijk trekt.
Soorten zoals patrijs, steenuil, bosuil en fazant hebben een heel beperkte actieradius, andere standvogels zoals merel, putter, ekster en zwarte kraai hebben een grote bereik.
Gaaien zijn ook standvogels, maar er zijn jaren waarin er – meestal ten gevolge van voedseltekort- invasies zijn van gaaien uit het oosten van Europa.
Kortom: standvogel zijn betekent niet persé dat de soort niet trekt, maar wel dat we deze soort het hele jaar kunnen zien.

Zomervogels
Relatief veel soorten overwinteren in warmere landen en komen naar noordwest Europa om hier te broeden en voor nageslacht te zorgen. Sommige soorten zijn hier uitsluitend om te broeden, de gierzwaluw is hiervan een mooi voorbeeld: de soort is maar drie maanden (van eind april tot eind juli) bij ons aanwezig. Andere soorten zoals de tjiftjaf zijn er al vanaf half maart en blijven tot in oktober.
Er is een groot verschil tussen aankomst en vertrek van onze zomervogels. Het arriveren van soorten in hun broedgebied kondigen de vogels luidkeels aan met hun zang en kan daardoor niet onopgemerkt blijven. Hoe anders is het als ze vertrekken, ineens realiseer je je dat vorige week de laatste koekoek, fitis, zwarte stern of zomertaling hebt gezien.
Wat je regelmatig ziet bij zomervogels is dat de volwassen vogels eerder terugtrekken dan de juveniele vogels. Je ziet dit bijvoorbeeld bij de koekoek en vrijwel alle soorten roofvogels.

Wintergasten
Omdat er in ons land een gematigd zeeklimaat heerst betekent dit niet alleen dat het voor sommige soorten niet aantrekkelijk is om te blijven, maar ook het tegenovergestelde: voor noordelijke of oostelijke soorten zijn onze winters heel aantrekkelijk. Met veel enthousiasme verwelkomen wij onder andere de wilde en kleine zwaan, klapekster, ruigpootbuizerd, smient en nonnetje.
Ook hier zie je variatie in de duur en periode dat ze bij ons verblijven. Smienten blijven wel van oktober tot en met maart, terwijl frater en sneeuwgors voornamelijk van november tot februari bij ons zijn. Arctische broedvogels zoals brandgans en rotgans blijven wel tot eind mei, omdat ze pas willen aankomen als de lente daar is aangebroken.

Doortrekkers
De laatste categorie zijn de doortrekkers: soorten voor wie ons land op de trekroute ligt, maar hier niet broeden. Voor veel vogelaars geldt dat ze deze soorten graag willen zien, omdat de periode dat je ze kunt zien meestal maar kort is. Dit geldt in extremis voor bijvoorbeeld de dwergmeeuw die een heel korte doortrekpiek kent. Voor de morinelplevier geldt dat ze maar in heel kleine aantallen doortrekken. Wil je de beflijster zien moet je in de tweede helft van april zijn, maar wil je de krombekstrandloper zien, dan moet je vooral in augustus zijn in het Friese waddengebied.