Op werkdagen voor 15.00 besteld, morgen in huis
Zwarte Sterns broeden tegenwoordig in Nederland slechts in een beperkt aantal regio’s, waarbinnen drie kerngebieden zijn te onderscheiden: het laagveengebied van Overijssel en aangrenzend Friesland, het Utrechts-Hollands veenweidegebied en de Gelderse Poort. Voorts komen Zwarte Sterns spaarzaam elders in het rivierengebied of op de hoge zandgronden tot broeden. De meeste paren nestelen in natuurreservaten, alleen in het Groene Hart van Holland is meer dan de helft gevestigd in sloten in agrarisch gebied (van der Winden 2001).
De verspreidingkaart is nagenoeg compleet, aangezien Zwarte Sterns opvallend gedrag tentoonspreiden in de broedtijd. Alleen in enkele delen van Zuid-Holland, bijvoorbeeld in de omgeving van Reeuwijk, is de verspreiding wellicht onvolledig in kaart gebracht. De atlasblokken waarin mogelijke broedgevallen zijn gemeld, herbergen in de regel geen broedkolonies. De aantallen per atlasblok zijn nergens hoog. Aantallen van meer dan 100 paren per atlasblok zijn niet vastgesteld, met uitzondering van 130 paren in 2000 in De Wieden in Noordwest-Overijssel. In slechts 21 blokken werden meer dan 25 paren aangetroffen. Vaak zijn deze paren bovendien verspreid over meerdere vestigingen, zodat kolonies van meer dan 20 paren tamelijk uitzonderlijk zijn. Dergelijke kolonies zijn te vinden in enkele moerassen in Friesland (Deelen, Oude Venen, langs de Tjonger), Noordwest-Overijssel (Wieden, Weerribben, Zwarte Water), het oostelijk Vechtplassengebied (Naardermeer, Kortenhoef), de Nieuwkoopse Plassen, Krimpenerwaard, de Zouwe bij Ameide en in de Gelderse Poort (vooral Ooijpolder).
In natuurlijke situaties broeden Zwarte Sterns op dichte oude aaneengesloten matten krabbescheer, op andere drijvende vegetaties zoals wortelstokken van gele plomp of waterlelie, op graspollen, waterscheerling, algenpakketten (flap), op modderbankjes of op kale plekken in graslanden. Vanwege de sterke afname van natuurlijke nestondergrond worden vanaf de jaren zestig vlotjes uitgelegd, waarop tegenwoordig tenminste 80% van de Nederlandse populatie broedt.
De Zwarte Stern is sinds de jaren vijftig sterk in aantal en verspreiding afgenomen. In vergelijking met de jaren zeventig is hij verdwenen uit tweederde van de destijds bezette atlasblokken, en is daarmee een van de sterkst afgenomen broedvogels. De soort heeft in alle regio’s broedplaatsen opgegeven, het meest opvallend op de zandgronden, in Noord-Holland benoorden het Noordzeekanaal en in grote delen van het rivierengebied.
De aantallen broedparen zijn afgenomen tot nog geen 10% van die in de jaren vijftig, toen er nog naar schatting 15.000-20.000 paren in Nederland broedden (van der Winden et al. 1996). De afname was het sterkst in de jaren zestig en zeventig. Vanaf begin jaren tachtig lijkt het tempo van de afname wat af te vlakken en is de aantalsontwikkeling wat meer gedifferentieerd. De afname sindsdien was het grootst op de zandgronden, terwijl ook de agrarische graslanden een aderlating ondergingen. In de laagveenmoerassen vond echter geen duidelijke verdere afname plaats en de aantallen in het rivierengebied verdubbelden zelfs in deze periode. Deze verschillen maken duidelijk dat de redenen voor de afname vooral binnen Nederland moeten worden gezocht. Inmiddels is uit studies gebleken dat er drie redenen voor de afname te onderkennen zijn. Allereerst is de afname van oude matten krabbescheer van belang, ook al omdat alternatieven niet aanwezig of minder geschikt zijn (van der Winden et al. in druk). Voorts is de diversiteit in prooitypen in veel moerasgebieden afgenomen, waardoor de jongen in sommige perioden van het seizoen te weinig voedsel krijgen of voedsel van een onvoldoende kwaliteit; hierdoor wordt de conditie van de jongen nadelig beïnvloed (Beintema et al. in druk). Een derde belangrijke reden voor afname is menselijke verstoring van kolonies in de jongenfase, waardoor jongen voortijdig het nest verlaten en een lagere overlevingskans hebben (J. van der Winden ongepubl.). Het uitleggen van vlotjes heeft een belangrijke bijdrage geleverd in de afvlakking van de landelijke afname, vooral door het (gedeeltelijke) herstel dat daardoor in het rivierengebied plaatsvond. Doordat de afname echter niet alleen bepaald wordt door het ontbreken van nestgelegenheid, biedt het aanbieden van vlotjes op de lange termijn onvoldoende soelaas voor de Nederlandse broedpopulatie (van der Winden 2000).
De afname in Nederland komt overeen met de aantalsontwikkeling in de ons omringende landen. Alleen in Oost-Europa zijn nog stabiele grote populaties aan te treffen. Omdat het overgrote deel van de wereldpopulatie in deze landen broedt, loopt de soort op dit moment nog geen gevaar voor uitsterven.
In de atlasperiode broedden naar schatting 1000-1250 paren in Nederland. Behalve in Zuid-Holland zijn de jaarlijkse tellingen van de broedende aantallen als vrijwel compleet te beschouwen. In 1973-77 ging het om ca. 3500-4500 paren (van der Winden et al. 1996).
©Vogelskijken is onderdeel van PiXFACTORY