Op werkdagen voor 15.00 besteld, morgen in huis
Een opvliegend witgatje valt direct op door de lichte stuit en de roep die hij bijna altijd laat horen, een melodieus thluu-wiet-iet-iet. In Nederland is de witgat een wintergast en doortrekker.

24 cm. Bovendelen donkerbruin, bijna zwart, met schaarse witte vlekjes; kop fijn grijs gestreept; nek, borst en flanken zwaarder grijsbruin gestreept en gevlekt. Voorhoofd, wenkbrauwstreep, keel en rest van onderdelen wit. Staart breed zwart-wit gestreept. Snavel stevig, vrij kort, donker met groenige basis, poten groen of grijsgroen. In vlucht onmiskenbaar door zwarte bovendelen en ondervleugels, opvallende witte stuit en witte onderdelen. Poten steken niet voorbij staart uit. In broedkleed iets meer wit gespikkeld dan in winterkleed en iets zwaarder getekend op borst. Juveniel lijkt sterk op adult maar heeft in vers kleed gelijkmatige beige vlekjes op bovendelen in plaats van onregelmatige witte vlekjes. Schuw en solitair, knikt bij onraad vaak met kop en staart. Vliegt als hij opgejaagd wordt vaak met rukkende vleugelslagen in zig-zag vlucht laag weg en wint dan snel hoogte, onderwijl luid roepend.
Broedt in Noordoost-Europa en noordelijk Azië. Trekt in de winter naar westelijk en zuidelijk Europa, Afrika (met uitzondering van de Sahara en het meest zuidelijke deel van Afrika), en grote gebieden in de zuidelijke helft van Azië. In Nederland een doortrekker in vrij klein aantal.
In een grote variatie aan zoetwatergebieden, vooral nabij modderige oevers, moerassen, beken, kleine plasjes, slootjes, meren en in drinkpoelen voor vee. Zelden in zoute (getijden)gebieden.
Voedsel
Ongewervelden, vooral insecten, ook wel spinnen, wormen en mollusken.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 4, soms 2-3. Peervormig tot ovaal. Glad en enigszins glanzend. Zeer licht crèmeachtig, zwak olijf of groen getint, of zelden olijfkleurig-geelbruin. Gespikkeld, gestippeld of met schaarse kleine vlekken of korte dunne strepen en krabbels in donker violetbruin of roodachtig-bruin en licht violetgrijs. De tekens zijn meestal klein en betrekkelijk overvloedig, vaak tonen ze enige concentratie in een zone rond de stompe pool. De kleine vlekken zijn enigszins langwerpig. Formaat 39,1 x 28 mm.
Roep drietonig 'tloe-wietwiet'. Zang nabij broedplaats een jodelend herhaald 'tietloo-ie loe-ie'


Een witgat is in deze tijd overal wel te zien. Niet in grote groepen maar meestal als individuele vogel die onverwacht uit een slootkantje druk roepend opvliegt. Het geluid is goed te herkennen en als je dat eenmaal kent, vergeet je het niet meer. In de vlucht is de witte stuit goed zichtbaar en daar dankt hij zijn naam dan ook aan. Je kunt ze in heel Nederland wel tegenkomen, langs slootkanten in het binnenland, meertjes, vennen en poelen, behalve in de zoute getijdegebieden en de Wadden. Je kunt ze zelfs aan de oevers van vennen in de bossen tegenkomen. Een witgat broedt niet in Nederland maar wel vlakbij over de grens in Duitsland en overwintert onder andere in ons land. Ze overwinteren hier niet in hele grote aantallen: het gaat om ruim duizend vogels.

Een witgat dankt zijn naam aan de witte stuit (1) en staartbasis die goed te zien zijn als de vogel opvliegt. De bovendelen en vleugels (2) zijn donkerbruin tot bijna zwart gekleurd met hier en daar kleine witte vlekjes. Tussen de snavelbasis en het oog (3), net boven de teugel, is een opvallende witte streep te zien. Een witgat heeft een vrij korte stevige snavel (4) die net als de eveneens vrij korte poten (5) groen tot grijsgroen kleurt. De tenen steken in de vlucht net voorbij de staartrand. De brede staart (6) is zwart-wit gestreept.

Het winter- en zomerkleed verschillen niet heel erg van elkaar. In Nederland zien we een witgat niet in zomerkleed, enkel in winterkleed met aan het eind van de winter of aan het begin van de winter nog wat overblijfselen van het zomerkleed. In het begin van de winter zijn bijvoorbeeld de sterk gesleten handpennen van het zomerkleed zichtbaar. Ook kunnen hele ruigaten in de vleugels te zien zijn.

Een juveniel heeft een vrijwel gelijkend verenkleed met slechts enkele kleine verschillen ten opzichte van een adult verenkleed. Zo zijn de kleine witte stipjes bij een adulte vogel verspreid over het verenkleed te zien terwijl die witte stipjes bij het verse kleed van een juveniele vogel veel gelijkmatiger verdeeld zitten. De opvallende witte wenkbrauwstreep is bij een juveniel amper te zien en is meer een wit brilletje om te zien. De schouder bij een jonge vogel is nog net iets witter dan bij een adulte witgat waardoor hij wat meer op een oeverloper lijkt.

Zoals hierboven reeds beschreven is een witgat voornamelijk te zien in modderige stroken van plassen, sloten en poelen en soms langs oevers van rivieren waar slikstrookjes te vinden zijn. Ze eten vooral water- en landinsecten maar ook wormen, rupsen, kleine kreeftachtigen en zelfs kleine visjes. Een witgat vangt zijn voedsel al pikkend en boort daar ook naar in de zachte slik. Het is een schuwe en solitair levende vogel die als hij opgeschrikt wordt, luidt roepend en met korte, rukkende vleugelslagen zigzaggend wegvliegt. Maar heel af en toe zie je hier in de winter enkele exemplaren samen foerageren.

Een oeverloper is iets kleiner dan een witgat en heeft een opvallende witte wig op de schouder die bij een witgat volledig ontbreekt. Ook heeft een oeverloper geen witte wenkbrauw. Een overloper heeft een zwak gebogen snavel terwijl de snavel van een witgat wat rechter is. Ook de uitstekende staart die voorbij de vleugetop steekt is goed te zien en ontbreekt bij een wigat. Een overloper, de naam zegt het al, is vooral langs oevers te zien. Ze leven in hetzelfde gebied als een witgat en je kunt ze dan ook wel samen foeragerend op slikrandjes tegenkomen.

Een bosruiter is iets kleiner dan een witgat maar vrijwel even groot als een oeverloper. Wat met name opvalt is dat de kleine witte stipjes die een witgat op het verenkleed heeft, bij een bosruiter groter of groffer zijn en dat er veel meer witte stippen over het verenkleed verspreid zitten. Ook de poten zijn wat langer en meer geel gekleurd dan het groen van een witgat. Tijdens de vlucht steken de poten ook ruim voorbij de staart.