Herkenning
23 cm. In zomerkleed bovendelen beige-grijs met zwarte en bleke vlekken, kruin en nek zwartbruin gestreept, gezicht wit, keel, borst en flanken wit met donkere vlekken en strepen, rest van onderdelen wit. Sierlijke steltloper, met lange groene of geelgroene poten die in vlucht voorbij staart uitsteken, naaldfijne rechte donkere snavel met bleke basis. In winterkleed bleker, hoofdzakelijk grijs op bovendelen en witte onderdelen. Lijkt in kleurpatroon sterk op groenpootruiter, zowel in zomer- als in winterkleed, maar heeft silhouet als van kleine steltkluut met rechte snavel, wit gezicht en witte vleugelachterrand.
Verspreiding
Broedt in delen van Oost-Europa, zuidelijk Rusland en noordelijk Kazachstan, Mongolië en China. Trekt in de winter naar Afrika ten zuiden van de Sahara, delen van Zuidwest-, Zuid- en Zuidoost-Azië en Australië. In Nederland een doortrekker in uiterst klein aantal.
Biotopen
Ondiepe plasdras gebieden, modderige gebieden, ondergelopen bollenvelden en zoetwatermoesassen. Ook langs oevers van rivieren en soms in getijdengebieden.
Levenswijze
Voedsel
Hoofdzakelijk ongewervelden. Foerageert in ondiep of vrij diep water, maar zwemt zelden.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 4, bij uitzondering 5. Peervormig tot ovaal. Glad en enigszins glanzend. Crèmekleurig tot crèmeachtig-geelbruin, soms dieper geelbruin, bij uitzondering zeer licht olijfkleurig. Verschillend getekend, maar meestal tamelijk overvloedig getekend met vlekken, stippen en spikkels in donker roodachtig-bruin, zwartachtig-bruin, en lichter violet-grijs. Grotere vlekken vaak geconcentreerd aan de stompe pool. Formaat 38,5 x 26,9 mm.
