Morinelplevieren zijn populaire vogels, zowel bij vogelaars als bij vogelfotografen. Hoewel mondjesmaat – en de aantallen lijken alleen maar kleiner te worden – kun je ze vooral aantreffen in mei (met een piek halverwege de maand) en eind augustus tot half september. De ouderwetse term ‘prachtkleed’ past nog steeds op de soort. In het zomerkleed heeft de morinel een bruinrode buik en fraaie tekening op kop en borst. Vrouwen zijn daarbij mooier uitgekleurd dan de mannetjes, iets wat in de vogelwereld niet vaak voorkomt.
Morinelplevieren zijn vaak erg tam en laten zich, zeker als je rustig doet, soms tot op enkele centimeters (!) benaderen.
Herkenning
21 cm. In zomerkleed herkenbaar aan bruine borst en roodbruine onderdelen, onderbroken door smalle witte borstband, zwarte kruin en brede witte wenkbrauwstrepen die op achterkop samenkomen. Midden van buik zeer donker, bijna zwart, contrasteert met witte anaalstreek. Bovendelen grijs, voorhoofd donkergrijs met witte spikkels, oorstreek en keel grijswit. Vleugels donkerbruin. Juveniel bruiner, adult in winterkleed bleker, zonder kenmerkend gekleurde onderdelen: borst en flanken asgrauw, witte borstband onduidelijk. Snavel zwart, poten geel.
Verspreiding
Broedt in Noord-Europa, Rusland, Oost-Kazachstan en Noordwest-Alaska. Trekt in de winter naar Noord-Afrika en delen van Irak en Jordanië. In Nederland doortrekker in uiterst klein aantal.
Levenswijze
Voedsel
Foerageert op de grond. Eet voornamelijk ongewervelden, maar ook wel plantaardig materiaal.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 3, soms 2, zelden 4. Ovaal. Glad, niet glanzend of iets glanzend. Kleur wisselend, licht geelbruin, soms geelachtig, groenachtig of roodachtig-geelbruin. Getekend met grote stippen of zwarte vlekken in zwartachtig-bruin, soms roodachtig-bruin, en schaarse lichtgrijze tekening. Formaat 44,1 x 28,9 mm.
