Onderdeel van Pixfactory

Op werkdagen voor 15.00 besteld, morgen in huis

Kleinste Jager

Stercorarius longicaudus

In september of oktober maak je de meeste kans om deze kleine, sierlijke jager te zien. Ze broeden in Noorwegen en Rusland, waar ze in de broedtijd voornamelijk leven van lemmingen. De trefkans is langs de kust het grootst, maar soms is er een verdwaald exemplaar in het binnenland te zien.

Herkenning

48-53 cm (staartveren 13-20 cm). Een slanke jager, ongeveer zo groot als een kokmeeuw. Donkere vorm zeer zeldzaam. Lichte vorm als lichte vorm kleine jager, maar nooit met borstband. Lichte nek scheidt zwarte kop van donkere bovendelen. Keel, borst en bovenbuik roomwit tot gelig. Buik tot onderstaartdekveren donkergrijs. Gehele bovendelen leigrijs, bleker dan bij kleine en middelste jager. Ondervleugels lijken in vlucht zwart. Bovenvleugeldekveren donkergrijs en dus lichter dan slagpennen. Heeft, in tegenstelling tot andere jagers, geen wit in vleugels. Vleugelpennen en staart zwart. Middelste staartveren zeer lang, maar zijn vaak afgebroken. Snavel zwart, poten met blauwe of grijze vlekken, alleen zwemvliezen geheel zwart. Adult in vlucht heeft slanker voorkomen dan andere jagers vanwege smallere vleugels. Juveniel bruinig grijs, zwaar gestreept, heeft afgeronde middelste staartpennen (korter en puntig bij kleine en kort en breed afgerond bij middelste), koudgrijze kleur zonder roestkleurige tint, wittige gelijkmatige veerranden op bovendelen (kleine heeft onregelmatiger gestreepte roestkleurige bovendelen) en vrij egale borst; bleke individuen hebben egale wittige buik (nooit bij kleine jager).

Verspreiding

Broedt in Alaska, noordelijk Canada, Groenland, noordelijk Scandinavië en Noord-Rusland. Trekt in de winter naar de zee rondom Antarctica. In Nederland een doortrekker uiterst klein aantal.

Biotopen

Op zee langs de kust en relatief vaak op braakliggende akkers in het binnenland.

Levenswijze

Voedsel
In broedtijd afhankelijk van lemmingen, maar eet ook andere kleine knaagdieren, vis, ongewervelde dieren en bessen. Buiten broedtijd vooral vis, ook afval. Parasiteert minder op andere vogels dan andere jagers.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 2, zelden 1-3. Buikig. Glad en slechts zwak glanzend. Olijfgroen tot olijfbruin, dofbruin, of lichtgroen. Met donkerbruine of lichtgrijze vlekken, stippels en krabbels, meestal bij of rond de stompe pool. Formaat 55,1 x 37,9 mm.

Geluid

Buiten broedtijd meestal zwijgzaam. In broedgebied roepen als ‘krek’, ‘kwieek’, ‘kree-kree-kree’, etcetera.

Laatste waarnemingen