Op werkdagen voor 15.00 besteld, morgen in huis
Het Klein Waterhoen is in 1998-2000 vastgesteld in 20 atlasblokken, in moerasgebieden op zeeklei (o.a. Makkumerwaard en Kollumerpomp in Friesland, Kleimeer bij Alkmaar, oostelijk Zeeuws-Vlaanderen), rivierklei (Ketelmeer, Gelderse Poort, Blauwe Kamer bij Rhenen, Amerongen, Ameide) en laagveen (Rottige Meenthe in Zuid-Friesland, De Wieden, Wormer- en Jisperveld bij Zaandam). De gevarieerde habitatkeus blijkt voorts uit waarnemingen in hoogveen (Norger Petgaten bij Assen), vennen op het dekzandgebied (Kampina) en in rietmoeras op Vlieland en Ameland.
Vergeleken met 1973-77 (38 bezette blokken) valt het aantal meldingen tegen, vooral in Noordwest-Overijssel en het rivierengebied. Mogelijk speelt de sterke afname van waterriet in Nederland als gevolg van verminderde waterdynamiek hierbij een rol, zoals vastgesteld bij andere moerasvogels in het rivierengebied en de laagveenmoerassen (Graveland 1999a). Mogelijk spelen echter verschillen in waarneemintensiteit tussen beide atlasperioden eveneens mee. De soort kan alleen ‘s nachts en gedurende een korte tijd van het jaar worden vastgesteld aan de hand van roepende vogels. Doorgaans houden deze zich op in slecht toegankelijke terreinen. Wellicht even belangrijk is, dat de roep kan worden verward met geluiden van Waterral en Waterhoen. Dergelijke determinatieproblemen spelen tegenwoordig een minder prominente rol dan een kwart eeuw geleden. Voorts moet niet worden vergeten dat de huidige inventarisatieperiode drie jaar omvatte, tegen vijf in de jaren zeventig. De kans op een toevallige kleine influx was daarmee navenant kleiner.
Het is, net als in de vorige atlasperiode, vrijwel onmogelijk in te schatten hoeveel paren tot broeden komen. In de jaren negentig werden jaarlijks 0-10 territoriale vogels gemeld aan sovon en/of de cdna.
©Vogelskijken is onderdeel van PiXFACTORY