Onderdeel van Pixfactory

Op werkdagen voor 15.00 besteld, morgen in huis

Grote Canadese Gans

Branta canadensis

De grote canadese gans is van oorsprong een ontsnapte siervogel. Het begon met overwinterde Zweedse vogels, maar vanaf de jaren zeventig ontstond er ook een Nederlandse broedvogelpopulatie die nog steeds groeiende is.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA Fotograaf: Truus Aletta Maan

Herkenning

90-100 cm. Grote, grijsbruine gans met zwarte kop en nek, contrasterend met wit-bruine borst. Scherp afgetekende witte keelvlek, van kin tot aan zijkop achter het oog lopend. Poten en snavel zwart. Polytypische soort met meer dan tien ondersoorten. De grote canadese gans b. canadensis en kleine canadese gans b. hutchinsii worden soms als aparte soorten beschouwd. De laatste heeft Europa ook als dwaalgast bereikt.

Verspreiding

De Grote Canadese Gans komt in 22% van de atlasblokken voor. De soort is onmiskenbaar en opvallend, zodat het kaartbeeld volledig zal zijn. De vestigingskernen zijn vrijwel steeds terug te voeren op introducties en ontsnappingen (Lensink 1996a). Een groot deel van de in Nederland broedende Canadese Ganzen vertoont sterke overeenkomst met de ondersoort B. c. canadensis, maar het is vrij zeker dat ook andere ondersoorten in de populatie ingemengd zijn, zodat de naam canadensis-type gerechtvaardigd lijkt (M. Berlijn pers. med.). Lokaal komen ook Kleine Canadese Ganzen B. c. minima tot broeden, zoals op de Workumerwaard, langs de Lek en nabij de Ventjagersplaten (M. Berlijn & A. Boele pers. med.).

Het voorkomen in het westen van Noord-Brabant en Zeeuws-Vlaanderen vormt een geheel met dat in het aangrenzende deel van België. De oorsprong van deze populatie ligt op het landgoed Hemelrijk nabij de Kalmhoutse Heide, op Belgisch gebied bezuiden Roosendaal. De vogels die sinds de tweede helft van de jaren tachtig bij ’s-Hertogenbosch broeden, hebben het omliggende deel van het Dom­mel­dal, de Maas en de Bommelerwaard gekoloniseerd. Wat verder naar het oosten vinden de vestigingen in het Land van Maas en Waal en Noord-Limburg hun oorsprong vermoedelijk in een introductie bij Druten in 1993 (R. Lensink ongepubl.). Het voorkomen langs de Lek kent een lokale oorsprong. Rond ’s-Gravenhage en Rotterdam, waar de soort inmiddels een ruime verspreiding heeft, gaat het om nazaten van vogels uit Haagse parken die in de jaren zeventig de vrijheid kregen. Rond Purmerend (150 paren in 2000) zijn de vogels afkomstig uit een verwaarloosde collectie in een stads­park (1983). Voorts zijn er vestigingen in kaart gebracht in het noorden van het land (Paterswolde, Midden-Friesland, Beilen, Noordwest-Overijssel), in Noord-Holland (West-Friesland, Eemland), langs de Grote Rivieren (Zwolle-Deventer en rond Arnhem) en in het zuidoosten (oostelijk Noord-Brabant, Limburg). De meeste stammen uit de eerste helft van de jaren negentig, een enkeling is van eerdere datum (Lensink 1996a).

Meestal broedt de soort goed verscholen op de grond. In Purmerend zijn ook nesten op daken van gebouwen aangetroffen. In uiterwaarden langs de Waal komen de eieren uit tussen 5 mei en 15 juni, met als mediaan 16 mei (n=21). De gemiddelde toomgrootte in de eerste levensweek bedraagt 4,5 pulli. Gemiddeld worden 3-3,5 jongen vliegvlug (Lensink 1996a, met aanvullingen).

Veranderingen

In 1973-77 werden alleen op Voorne, bij Delft en langs de Waal enkele broedgevallen vastgesteld. Door afschot en verstoring is een snelle expansie tegengehouden. Een eerste vestiging, vanuit België, in het westen van Noord-Brabant is in 1978 door afschot eveneens geëlimineerd, vanwege mogelijke concurrentie met inheemse soorten als de Grauwe Gans. Bij een nieuwe poging, vanaf 1983, bleef afschot achterwege, wat het begin vormde van een succesvolle kolonisatie van het zuidwesten van ons land (Teixeira 1995).

Elders in het land zijn in de jaren tachtig en negentig nieuwe kernen ontstaan. De broedgebieden hebben de neiging zich als een olievlek over de omgeving uit te breiden. De snelheid van het kolonisatiefront, berekend uit een vergelijking in de tijd van de bezette oppervlakte (van den Bosch 1990), loopt uiteen van 1,1 km per jaar rond Delft tot 1,9 km rond ’s-Hertogenbosch en 2,3 km in westelijk Noord-Brabant. Deze snelheden zijn vergelijkbaar met die in Zweden (2-3 km/jaar; Svensson et al.1999), maar lager dan bij de Nijlgans (5,8 km/jaar; Lensink 1998a, met aanvullingen). Opvallend is verder dat de snelheid in de beginjaren wat lager was dan gemiddeld, en in recente jaren juist wat hoger. Dit is ook vastgesteld bij andere soorten, zoals de Nijlgans. Blijkbaar moet een kolonisatie eerst goed op gang komen. Mislukte pogingen zijn overigens eveneens bekend. Zo broedde de soort met succes in de Achterhoek in 1987 bij Aalten en in 1997 bij Winterswijk, zonder dat dit tot een definitieve vestiging leidde. De uitbreiding en toename van de Grote Canadese Gans zal zich naar verwachting de komende jaren voortzetten.

Aantallen

Anno 2000 broeden er 1000-1400 paren in Nederland. Omdat de soort pas na twee winters geslachtsrijp is, bestaat er ook een omvangrijk contingent niet-broedende vogels. Sinds 1977 (5 paren) is het landelijke aantal broedparen met gemiddeld 10% per jaar toegenomen. In 1977-89 bedroeg de toename slechts 5% per jaar. Na 1989, met een toenemend aantal vestigingen, liep dit op tot 17%. Onder geïntroduceerde en gedomesticeerde soorten is dit één van de hoogst bekende groeicijfers.

Biotopen

Plassen in laagland, vijvers, parken, graslanden en moerassen nabij meren en plassen.

Levenswijze

Voedsel
Graast voornamelijk op wortels, wortelstokken, knollen, bladeren, stengels, vruchten en zaden. Foerageert ook op akkers.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 5-6, zelden 2-11. Elliptisch tot buikig. Niet glanzend. Wit tot crème-achtig-wit. Formaat 85,7 x 58,2 mm.

Geluid

Een diep, resonerend, trompetterend ‘ah-honk’.

Laatste waarnemingen

Lees verder over

Vogels vergelijken

Geluidsopnames

Foto's