Herkenning
18 cm. De enige gors in het gebied waarvan mannetje en vrouwtje eender getekend zijn. Groot met aardbruine, donker gestreepte bovendelen. Onderdelen wit met zwaar gestreepte borst en flanken. Onduidelijk koppatroon met smalle snorstreep. Geen wit in staart of vleugels. Zit vaak op electriciteitsdraden. Vliegt vaak met hangende poten. 's Zomers in paren maar buiten broedseizoen in grote groepen, vaak samen met andere soorten.
Verspreiding
Broedvogel van Noord-Spanje via Letland tot in Oekraïne en West-Rusland. Standvogel in West- en Zuid-Europa en van Zuidwest-Europa tot in Noordwest-China en in Noordwest-Afrika. Wintergast in een groot gebied rondom de Perzische Golf, kleine gebieden in Noord-Afrika, Noordwest-China en Afghanistan. In Nederland een uiterst schaarse broedvogel, jaarrond aanwezig, doortrekker en wintergast in uiterst klein aantal.
Biotopen
Op akkers, cultuurlandschappen, graslanden en ruderale terreinen. De winterhabitat van de soort bestaat voornamelijk uit zadenrijke (onkruidrijke) (graan)stoppels, extensievere graslanden, ruderale terreinen of ander zadenrijke habitats in open gebieden.
Levenswijze
Voedsel
Hoofdzakelijk zaden maar ook wel insecten. Foerageert op de grond.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 3, soms 2-4. Buikig. Glad en enigszins glanzend. Wit, of licht blauwachtig, purperachtig of geelbruin getint. Schaars bezet met zwakke vlekjes van grijs of purperachtig-grijs; en zwaardere vlekken, strepen en korte krabbels in zwart, purperachtig-bruin of donkerbruin, soms met vage purperachtige randen. Tekens soms hoofdzakelijk beperkt tot de stompe pool. Formaat 23,3 x 17,8 mm.
Geluid
Roep een zacht 'tip'. Zang kort en monotoon, tegen eind versnellend en eindigend in een triller, gelijkend op rammelende sleutelbos.
