Op werkdagen voor 15.00 besteld, morgen in huis
De meesten kennen de geoorde fuut waarschijnlijk als zomervogel. Toch komt de soort ook in de winter voor. Wel zullen we in de winter op andere plekken moeten zoeken. Direct na het broedseizoen worden de broedplaatsen – vennen, plasjes en nieuwe natte natuurterreinen (die tijdelijk geschikt zijn) – door de vogels verlaten. Concentraties zijn daarna te vinden in de Waddenzee en het Deltagebied. Na het begin van de winter komt het zwaartepunt van de aantallen vooral in het Deltagebied te liggen. Waarschijnlijk gaat het dan om eigen broedvogels aangevuld met vogels uit Denemarken, Duitsland en Oost-Europa.
De Geoorde Fuut is in 9% van de atlasblokken vastgesteld als zekere of waarschijnlijke broedvogel. De mogelijke broedgevallen zullen vooral doortrekkers betreffen.
De belangrijkste broedhabitat wordt gevormd door ondiepe, voedselarme tot matig voedselrijke stilstaande wateren met een weelderige (maar niet te hoge) oevervegetatie. De vegetatie hoeft niet soortenrijk te zijn. In monotone pitrusvegetaties kunnen Geoorde Futen goed broeden, mits er voldoende dekking en nestgelegenheid is. De associatie met het voorkomen van de Kokmeeuw is treffend. In zeker 65% van de bezette atlasblokken werd gebroed tezamen met deze soort.
Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in de provincies Drenthe en Noord-Brabant, die tweederde van de landelijke populatie herbergen. De Geoorde Fuut legt daar een voorkeur aan de dag voor ondiepe vennen in heide- en hoogveengebieden (46% van de bezette atlasblokken). De industriële vloeivelden bij (aardappelmeel- en suiker)fabrieken in Noordoost-Nederland en westelijk Noord-Brabant nemen 8% van de bezette atlasblokken voor hun rekening, opmerkelijk veel voor deze schaarse habitat. Langs de Hollandse kust worden ondiepe duinplassen bezet. Het voorkomen in het Deltagebied concentreert zich in het Markiezaatsmeer. Daarnaast komt de Geoorde Fuut mondjesmaat voor op allerlei plassen, bijvoorbeeld in zandafgravingen. De vele wateren in het rivierengebied worden gemeden. Opmerkelijk is ook het schaarse voorkomen in laagveenmoerassen, al zijn zowel in Noordwest-Overijssel (De Wieden) als Zuid-Holland (Reeuwijkse Plassen) broedgevallen gemeld.
Het aantal broedparen per atlasblok is veelal laag. In bijna tweederde van de bezette atlasblokken gaat het om slechts 1-3 broedparen. Atlasblokken met meer dan 10 paren omvatten gewoonlijk heide- of hoogveengebieden. De hoogste aantallen broedparen in de atlasperiode werden vastgesteld in het Drentse Bargerveen (80 paren in 2000) en Dwingelderveld (46 paren in 1999), de Groote Peel op de Brabants-Limburgse grens (42 paren in 1999), het Groote Meer bij Ossendrecht (40 paren in 1999) en de Engbertsdijksvenen in Twente (30 paren in 2000).
Ten opzichte van 1973-77 heeft de Geoorde Fuut zijn verspreiding in Nederland sterk uitgebreid. In 1998-2000 is de soort in ruim 120 atlasblokken vastgesteld waar in 1973-77 geen Geoorde Futen werden aangetroffen. In slechts 17 blokken was het omgekeerde het geval. De verspreiding in 1973-77 bleef grotendeels beperkt tot Zuidoost-Friesland, Drenthe, de duinstreek en Noord-Brabant. De forse toename sindsdien strekte zich uit over geheel Nederland, zette eind jaren tachtig abrupt in na een eerdere opleving in 1983 (Hustings 1991), en hield gedurende de jaren negentig aan met kortstondige inzinkingen (Bijlsma et al. 2001). De oorzaak van de toename moet grotendeels buiten Nederland, en wellicht buiten Europa, worden gezocht. Mogelijk vormt verdroging van belangrijke broedgebieden, zoals rond de Kaspische Zee en het Aral Meer, de aanleiding tot de irrupties in Nederland en elders in West-Europa. De lokaal sterke toenames in Nederland hoeven dan ook niet per se samen te vallen met opvallende terreinveranderingen. Zo werden in de Groote Peel in 1993-99 21-42 paren geteld (een enkele inzinking daargelaten), terwijl het aantal in de drie voorafgaande decennia varieerde van 0-9 (van Seggelen 1999a). De landelijke sprong vooruit in 1983 ging aan dit gebied voorbij, terwijl de aantallen in Drenthe toen sterk toenamen. Nadien maakte de stand in Drenthe grote schommelingen door, variërend van 20 (1985) tot meer dan 80 paren (1990 en 1998-2000; van den Brink et al. 1996, van Dijk et al. 2001b). In de heide- en hoogveengebieden houden de vaak forse jaarlijkse aantalsschommelingen doorgaans verband met wisselingen in de waterstand van vennen. De Nederlandse broedvogelaantallen kunnen zodoende in een droog voorjaar 60% lager uitpakken dan in jaren met goed gevulde vennen en plassen. Evenzo makkelijk kan het aantal broedparen een jaar later weer verdubbelen, mits er gunstige waterstanden heersen. Omdat het voorkomen van jaar tot jaar zo sterk kan variëren, geeft de over drie jaren gesommeerde kaart – meer dan bij andere soorten – een te ruim beeld van de doorsneeverspreiding.
In 1973-77 waren slechts 30-70 broedparen aanwezig in Nederland. In de onderhavige atlasperiode ging het om 300-320 (1998), 420-440 (1999) en meer dan 500 paren (2000). Dit zijn de hoogste geregistreerde aantallen in Nederland, waar de grens van 300 broedparen niet eerder werd overschreden!
©Vogelskijken is onderdeel van PiXFACTORY