Op werkdagen voor 15.00 besteld, morgen in huis
Door de witte vlek tussen het oog en de snavel lijkt het net of de mannetjes van deze duikeenden een brilletje dragen. De brilduiker is een wintergast die je alleen of in kleine groepen kan treffen. Opmerkelijk is dat ze vanaf 1985 in kleine aantallen in Nederland broeden.
De Brilduiker kent een zeer beperkte verspreiding in Nederland, waarbij het IJsseldal tussen Zwolle en Zutphen het enige aaneengesloten broedgebied vormt. Buiten het IJsseldal en de aangrenzende Veluwerand zijn zekere broedgevallen alleen gemeld net bezuiden Haarlem en in het Markiezaatsmeer. De waarschijnlijke broedgevallen betroffen paartjes die tot diep in het broedseizoen aanwezig waren in geschikte broedhabitat, balts vertoonden, of bezoek aan een mogelijke nestplaats brachten. Aangezien wintergasten tot in mei in Nederland kunnen pleisteren, en deze hier al uitgebreide baltssessies uitvoeren, is het allerminst zeker dat er hier ook daadwerkelijk werd gebroed. Dit geldt in nog sterkere mate voor de meldingen van mogelijke broedvogels.
Langs de IJssel broeden Brilduikers in binnendijks gelegen landgoedbossen met vijverpartijen, die vaak zijn ontstaan uit oude dijkdoorbraken. In deze bossen nestelen ze gewoonlijk in natuurlijke boomholtes. Daarnaast wordt er gebroed in het uiterwaardengebied, waarbij knotbomen en in een aantal gevallen ook nestkasten en hoogstamfruitbomen dienst doen als nestplaats (P. Voskamp & J. Driessen ongepubl.). Volwassen Brilduikers prefereren diepere en/of door bos beschaduwde wateren die dientengevolge arm aan waterplanten zijn. Jonge Brilduikers daarentegen groeien op in wateren met een rijke begroeiing van waterplanten. Het vrouwtje begeleidt hiervoor de jongen, soms geruime afstanden afleggend en drukke verkeerswegen passerend, van de nestlocatie naar geschikte wateren. In een enkel geval worden broedgevallen vastgesteld op geruime afstand van de rivier, bijvoorbeeld bij Vaassen in 1999, aan de uiterste westrand van het IJsseldal. In deze gevallen bestaat er vermoedelijk geen directe binding met het uiterwaardengebied.
In 1973-77 werden mogelijke broedgevallen uit vier atlasblokken gemeld. Dit betrof vermoedelijk overzomeraars. Een opvallende zomerwaarneming was die van een vrouwtje in het IJsseldal tussen Veessen en Welsum op 5 juni 1977 (van den Bergh et al. 1979). In 1985 werd op deze locatie het eerste succesvolle broedgeval beschreven (Hottinga 1985). Een reeds een jaar eerder vastgesteld geslaagd broedgeval op het landgoed Rande bij Deventer werd door de waarnemers vermoedelijk onterecht toegeschreven aan ontsnapte vogels. Beide locaties werden in volgende jaren vrijwel onafgebroken bezet en vormden de kernen van waaruit verdere kolonisatie van het IJsseldal plaatsvond. In 1992 werd een maximum van 14 paren bereikt, waarna de stand leek te stabiliseren op ongeveer acht paren tussen Zutphen en Wijhe. In de atlasperiode vond een verdere kolonisatie plaats van gebieden juist ten zuiden van Zwolle, waarmee een totale stand van ongeveer twaalf paren in het IJsseldal werd bereikt (P. Voskamp & J. Driessen ongepubl.). Zekere broedgevallen buiten het IJsseldal bleven vooralsnog beperkt tot geografisch geïsoleerde en vaak eenmalige gevallen, in de jaren negentig onder meer te Sneek, in de Amsterdamse Waterleidingsduinen en langs het Veluwemeer. Een verdere kolonisatie van geschikt lijkende habitats in het overige rivierengebied laat nog op zich wachten. Mogelijk speelt hierbij concurrentie met de eveneens in holen broedende Mandarijneend een rol.
Tijdens het onderzoek voor de atlas werden in tien atlasblokken zekere broedgevallen vastgesteld. In zes daarvan ging het om één paar en in vier om twee paren. Gegeven de onzekerheid over de broedstatus elders wordt de Nederlandse populatie op 15-20 broedparen geschat.
De kans dat je een brilduiker ziet in Nederland is het grootst in de winter, met name in het IJsselmeergebied en op de randmeren. In het zomerhalfjaar is het een zeldzame broedvogel in het IJsseldal, met name in landgoedbossen, waar grote vijverpartijen en oude loofbomen een geschikt broedbiotoop bieden. Het zijn schuwe eenden, die je meestal in paren of in kleine groepen aantreft. De brilduiker heeft een naar verhouding grote, driehoekige kop met een puntige kruin en een korte hals. Opvallend is het gele oog met de kleine pupil.
Het mannetje heeft een zwarte kop met groene glans, die alleen bij goede lichtval opvalt (1). Op de wangen heeft hij een witte vlek, alsof hij een knijpbril op zijn snavel heeft (2). De staart en rug zijn zwart, het onderlijf en de flanken wit. Vanaf de zwarte rug lopen hele fijne zwarte ‘potloodlijntjes’ over de witte achtervleugel (3). Ruiende mannetjes (eclips) lijken sterk op vrouwtjes, maar hebben vaak nog een halvemaanvormige vlek op de plek waar de ‘bril’ zit.
Het vrouwtje is asgrijs van kleur, met een bruine kop en witte halsband (4). De snavel is driehoekig met een oranjegele punt (5). De armpennen op de vleugel zijn wit (6), wat ook bij zwemmende vogels zichtbaar is.
Jonge brilduikers lijken op de vrouwtjes, maar de gele snavelpunt en witte halsband ontbreekt. Rond de pupil is een wat diffuus, donker gebied, zodat deze groter lijkt dan bij de adult.
Brilduikers broeden het liefst aan heldere, voedselarme meren, omzoomd door oude bossen met geschikte nestholtes. De kuikens springen na het uitkomen uit het nesthol naar beneden en worden door het vrouwtje naar veilig water geleid.
Brilduikers leven hoofdzakelijk van waterdiertjes zoals insecten(larven), wormen en kreeftachtigen, die ze al duikend zoeken. Ook worden kleine visjes en amfibieën niet versmaad. In Nederland worden veel driehoeksmosselen gegeten. Groepjes overwinterende brilduikers duiken vaak tegelijk, zodat op het ene moment geen brilduiker te zien is, en even later de een na de ander bovenkomt.
Brilduikers trekken vanaf eind augustus vanuit het noordelijk broedgebied naar het zuidelijker gelegen overwinteringsgebied in Noordwest-Europa. De eerste brilduikers komen medio oktober aan, de meeste trekken weer weg medio maart. De grootste aantallen (geschat maximum: 5900-8500) bevinden zich van december tot en met februari in ons land. Er is een helaas een duidelijke afname in het aantal overwinterende vogels.
Van grote afstand kan het mannetje verward worden met een mannetje kuifeend, die overwegend zwart is, met witte flanken.
Het vrouwtje kan worden verward met een vrouwtje nonnetje. Het nonnetje heeft echter een bruine, afgeplatte kop met witte wangen.
©Vogelskijken is onderdeel van PiXFACTORY