De Boomklever is een holenbroeder, maar hij is niet in staat om zelf een holte uit te hakken in een boomstam. De vogels maken daarom gebruik van oude spechtengaten. Omdat die eigenlijk te groot zijn ‘metselen’ Boomklevers de vliegopening voor een deel dicht. Ze doen dit met een mengsel van klei en speeksel en ze maken de opening daarmee zo klein dat ze er nog net zelf doorheen kunnen.
Herkenning
14 cm. Een gedrongen, plompe, actieve vogel met een stevige, puntige snavel. Blauwgrijze kruin en bovendelen, isabelkleurige onderdelen met roodbruine flanken, wangen en keel wit, zwarte streep door oog. Juveniel zonder roodbruin. Beweegt over boomstammen en takken met kleine, schokkerige sprongen, in alle richtingen met evenveel gemak, zonder staart te gebruiken. Noten en zaden worden vastgezet tussen boomschors en met de snavel opengehakt. Golvende vlucht, als spechten. Nestelt in boomholten. Ingang wordt soms verkleind met modder. ’s Winters vaak rondtrekkend met groepen mezen.
Verspreiding
Komt voor in Verenigd Koninkrijk, Europa, Belarus en rond het Zwarte Meer. Is standvogel. In Nederland talrijke broedvogel, jaarrond aanwezig.
Levenswijze
Voedsel
Zaden en insecten. Eet ook noten, vooral hazelnoten.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 6-9, zelden 4-13. Buikig, glad en tamelijk glanzend. Wit. Met lichtrode, roodachtig-bruine, roodachtig-purperen en enige zwakke purperen spikkels of vlekken. Tekens regelmatig tamelijk schaars en zwaar, en meestal met een sterkere concentratie aan of bij de stompe pool. Formaat 19,3 x 14,8 mm.
Geluid
Een luid, metalig ’twiet-twiet-twiet’, en varianten daarop; ook en schel ’tsit’, een herhaald, luid, helder en fluitend ’twie’ en een zeer snelle triller.
