Uilen in Nederland is een boek vol verrassende details over deze verborgen levende vogels. Ronald van Harxen weet vooral in het eerste en derde deel even boeiend als begrijpelijk de leefwijze van uilen te schetsen.
Van steenuil tot sneeuwuil
Ronald van Harxen (1956) doet al meer dan veertig jaar onderzoek naar de Steenuil in de Achterhoek en is voorzitter van Steenuilenoverleg Nederland (STONE). Eerder schreef hij het deel over de steenuil in de vogelserie van Atlas Contact (2021).
Uilen in Nederland is overzichtelijk vormgegeven en bestaat uit drie delen. In het eerste deel beschrijft Van Harxen bondig en begrijpelijk uiterlijk, roep, naamgeving en voedselgedrag van dertien in Europa levende uilen. Naast de in Nederland broedende kerkuil, oehoe, bosuil, ransuil, velduil en steenuil zijn dat de zelden waargenomen dwerguil, dwergooruil, ruigpootuil, sperweruil en sneeuwuil. Verder zijn oeraluil en laplanduil opgenomen.
Het tweede deel bevat uilenwaarnemingen van de schrijver in binnen- en buitenland. Dit deel had wat korter gekund: de beschrijvingen van ‘vakantiesteenuilen’ in Spanje en van dwergooruilen in de Ebrodelta lezen toch wat meer als eigen persoonlijke herinneringen van de schrijver (‘Het was juli 2007 op camping Mérida in de gelijknamige stad in Extremadura’) en passen minder goed bij de titel van het boek. Daar staan mooie beschrijvingen van de ruigpootuil in Drenthe en van de opmars van de oehoe tegenover.
In het derde deel overtuigt Uilen in Nederland het meest. Het beschrijft de jachttechnieken en voedselkeuzes van uilen, de samenhang met vleugelvorm en broedstrategieën. Dat doet Van Harxen door heldere beschrijvingen, grafieken en tabellen met gegevens over onder meer steenuil, bosuil en oehoe.

Overleven
Vooral het derde deel maakt duidelijk dat de schrijver een groot kenner van uilen is. Het beschrijft uilen die elk jaar een vergelijkbaar aantal jongen op de wereld zetten en uilen die weleens een jaar overslaan en daarna meer eieren leggen. Maar het gaat ook over een kerkuilvrouw die in veertien jaar maar liefst zeven verschillende partners had. Ze leefde vlakbij het territorium van een havik, waarvan de man vermoedelijk telkens een prooi werd.
Daarnaast staat Van Harxen stil bij de strijd in de nestkast. Er zijn uiltjes die ternauwernood overleven als een oudere nestgenoot hen naar binnen probeert te werken, ‘mogelijk in de veronderstelling met een muis te maken te hebben.’
De schrijver geeft een boeiende les uilenanatomie en een verklaring voor verschillen: ‘Een sneeuwuil heeft zijn ogen nodig om in de lange midzomernachten van de noordelijke toendra’s op lemmingen te kunnen jagen en een laplanduil zijn oren om in de lange, sneeuwrijke winters in de noordelijke taiga’s woelmuizen te kunnen vangen. Voor de een duurt de duisternis te kort om voldoende lemmingen te vangen, voor de ander is de sneeuw te manifest om te wachten tot het gaat dooien en de woelmuizen eronder vandaan komen.’
Wat we weten over uilen
Uilen in Nederland bevat fascinerende details, fraaie foto’s en biedt daarnaast een inkijkje in de wereld van de uilenonderzoeker en -beschermer. Van Harxen laat zijn grote kennis van uilen zien: niet alleen door te beschrijven wat we weten, maar ook door stil te staan bij wat we nog niet weten. Komen eieren echt uit in de volgorde waarin ze zijn gelegd? Waarom zijn jonge kerkuilen voor ze uitvliegen korte tijd zwaarder dan hun ouders? Wanneer stopt de opmars van de oehoe, en welke gevolgen heeft zijn aanwezigheid voor de ransuil? Om met Van Harxen te spreken: ‘Daar ligt dus nog een mooie wereld open voor toekomstige biologen.’
Ronald van Harxen. Uilen in Nederland. Soorten, overeenkomsten en verschillen. KNNV Uitgeverij, Zeist 2024. 240 blz. € 29,95.