In een akkervogelbolwerk op het Zeeuwse Schouwen-Duivenland wordt vanaf 2014 alles op alles gezet om het de vogels naar de zin te maken. Onderzoek aan veldleeuweriken heeft nu aangetoond dat met een paar laatste beheersaanpassingen het succes kan worden bestendigd en zelfs vergroot. De truc? Iets later maaien en iets minder bemesten.
Akkervogelbolwerk in Zeeland
Aan de westkant van de Schouwse zuidkust ligt Burghsluis. Een 500 ha groot akkerbouwgebied op jonge zeeklei waar de dichtheid van onder meer patrijs, scholekster, kievit, veldleeuwerik en graspieper fors hoger is dan elders in de regio. De veldleeuwerik bereikt er een gemiddelde dichtheid van 18.6 paar per 100 ha. Dat is bijvoorbeeld tien keer zoveel als in reguliere akkerbouwgebieden op de Zuid-Hollandse eilanden, maar ook ruim twee keer zoveel als in vergelijkbare akkerbouwgebieden in Noord-Nederland.
Natuurinclusieve landbouw met eiwitrijke gewassen
Dat de leeuweriken het hier zo goed doen is niet zonder reden. Vanaf 2014 wordt door Stichting het Zeeuwse Landschap ingezet op een meer natuurinclusieve en biologische landbouw waar vogels en andere dieren maximaal profijt van kunnen hebben. Gunstige veranderingen die ze in samenwerking met boeren al hebben doorgevoerd zijn onder meer een omzetting van traditionele gewassen als wintergraan, aardappel, suikerbiet en ui naar meer eiwitrijke gewassen als luzerne en grasklaver. Veldleeuweriken hebben namelijk een voorkeur voor deze wat minder snel groeiende gewassen. Aanvullende natuurmaatregelen bestaan onder andere uit akkerranden en extensief (tijdelijk) grasland.
Onderzoek naar effectiviteit van maatregelen en factoren van het succes
Aan Grauwe Kiekendief – Kenniscentrum Akkervogels is gevraagd om de succesfactoren van de veldleeuweriken in dit gebied te ontrafelen. Twee seizoenen lang (2021 en 2022) is het broedsucces bepaald, zijn mislukkingsoorzaken vastgesteld en is het terreingebruik van de oudervogels in kaart gebracht. In totaal zijn 55 nesten van veldleeuweriken van eileg tot uitvliegen gevolgd. Vanuit schuiltentjes zijn minutieus foerageervluchten ingetekend. Daarnaast zijn nog een aantal veldleeuweriken met een GPS-logger uitgerust om het habitatgebruik van de oudervogels tijdens de jongenfase te kunnen volgen. En dat is bijzonder want deze techniek kan pas recent op zulke kleine vogels worden toegepast dankzij het extreem lichte gewicht van de zender (nog geen 1 gram).
Broeden en foerageren op een klein stukje
De gezenderde vogels lieten zien dat het leven van een nesthoudende veldleeuwerik zich op een klein oppervlak afspeelt, globaal binnen een straal van 100-200 meter. Foerageren doen ze vrijwel uitsluitend op het perceel waar ze broeden, gemiddeld op zo’n 30-85 meter van het nest. Dat betekent dat vogels die broeden in grasklaver of luzerne een duidelijke voorkeur voor deze gewassen als foerageerlocatie hebben, ongeacht het schaalniveau. Akkerranden werden alleen geprefereerd bij een vrouw die het nest daar dichtbij had, maar in absolute zin foerageerde ook zij vooral in de aangrenzende luzerne.
Broedsucces aan de lage kant
Een spannende uitkomst was het gemiddeld aantal uitgevlogen jongen per paar, een belangrijke graadmeter voor het broedsucces. Bij veldleeuweriken is ongeveer 2 jongen/paar nodig om de populatie op peil te houden, maar dat werd opmerkelijk genoeg niet gehaald. Van alle gevonden nesten samen vloog gemiddeld 1,8 jong uit. Naast natuurlijke predatie bleek uitmaaien een belangrijke verliesoorzaak. Van de mislukte nesten ging 1/3 verloren aan maaiwerkzaamheden. Tot laat in het broedseizoen werden nog nieuwe broedpogingen ondernomen door de veldleeuweriken, ook een teken dat ze weinig nestsucces boekten. Vogels die opnieuw begonnen (en dat doen de meesten) was vaak hetzelfde lot beschoren. De periode tussen de maaibeurten was met zo’n vijf weken net te kort om een nieuwe nestpoging succesvol te kunnen voltooien. Over het algemeen was het maairegime in luzerne gunstiger voor veldleeuweriken, omdat luzerne meestal later wordt gemaaid. Berekeningen laten zien dat zonder maaiverliezen in theorie een bovengemiddeld hoog broedsucces kan worden behaald.
Laatste puzzelstukje: niet te vroeg maaien en minimaal zes weken tussen de maaibeurten
De inspanningen die door het Zeeuwse Landschap samen met de boeren zijn verricht hebben tot nu toe in hoge mate bijgedragen aan het succes van de akkervogels in het gebied. Met name luzerne en grasklaver (in combinatie met akkerranden) bewezen zich als ideale gewassen om veel veldleeuweriken te herbergen. Het ondermaatse broedsucces kan relatief eenvoudig worden verbeterd met een iets geduldiger maaimachine. Een zo laat mogelijke eerste maaibeurt (na 1 juni), en minimaal zes in plaats van vijf weken tussen de maaibeurten geeft de leeuweriken precies de tijd om de jongen succesvol te laten uitvliegen. Iets minder bemesten zal vermoedelijk een bijkomend gunstig effect hebben. Een minder snel groeiend gewas resulteert automatisch in een latere maaidatum. Niets staat dan nog een veldleeuwerik-walhalla in de weg, waar bovendien alle andere akkervogelsoorten van kunnen meeprofiteren.
Deze bijdrage is geschreven naar aanleiding van een bericht op Nature Today en een publicatie van Godijn et al. (2022). Voor de volledige publicatie zie PDF.